Terugblik op Hannah Arendt Lab 'Tango van kennis en beleid'
“Als je een onderzoek vormgeeft om voorgenomen beleid te ondersteunen creëer je schijnveiligheid voor de politieke bewindspersoon die je denkt te dienen.”
Het is een citaat uit de opening van het Hannah Arendt Lab over de vraag wat een gepaste afstand is tussen kennis en beleid. De spreker voelde zich 20 jaar lang een vreemde eend in de bijt bij de rijksdienst, niet in de laatste plaats omdat zijn opvatting over op welke manier kennis beleid kan ondersteunen niet altijd overeenkwam met de heersende mores.
Des te meer reden om er op donderdag 15 februari een Hannah Arendt Lab over te organiseren. Bas Volkers, kernteamlid van het programma Dialoog en Ethiek, leidt het gesprek en wordt inhoudelijk ondersteund door Patricia Faasse, onderzoeker en kennismakelaar bij de VNG die promoveerde op wetenschapsdynamica, Marco Bik, coördinator kennis en onderzoek van de gemeente Rotterdam en Isabelle van Elzakker, senior beleidsmedewerker kennis en innovatie bij het ministerie van I&W. De aanvrager van het Hannah Arendt Lab geeft een korte inleiding over zijn redenen het hierover te willen hebben. Hij beschrijft hoe hij ziet dat soms kennis wordt geproduceerd om beleid te legitimeren, terwijl dat volgens hem de verkeerde kant op is. Kennis zou een reden moeten zijn om beleid te maken, of bij te stellen.
Belangrijk daarbij is wel aan te tekenen dat we het hier hebben over wetenschappelijke kennis, en dat dit zeker niet de enige basis is voor beleid: er zijn veel meer soorten kennis die tot afgewogen en goed functionerend beleid leiden, en niet al die soorten kunnen via de wetenschap geproduceerd worden. Wetenschappelijk geïnformeerd beleid dus, niet het technocratische ‘wetenschappelijk bewezen beleid’. Dat wil zeggen: beleid dat wetenschappelijke kennis meeneemt als een onderdeel van de informatie waarop je beleid baseert, naast andere perspectieven die belangrijk zijn. Geen beleid waarin cijfers en modellen uitsluitend de basis zijn waarop keuzes worden gemaakt. Zegt een onderzoek naar coronabeleid bijvoorbeeld alleen iets over hoeveel levens er waarschijnlijk zijn gered, of zegt het ook iets over de emotionele stress van pubers die niet naar school konden? Of over de levenskwaliteit van mensen die wel een kankerdiagnose kregen, maar geen behandeling?
Dat verschil leren we in een korte presentatie van Patricia Faasse, die bovendien de mythes en werkelijkheid van kennisproductie uiteen zet: we denken vaak dat onderzoekers ware kennis produceren en dat we daaruit vervolgens bewezen effectief beleid kunnen vormen. In werkelijkheid komen onderzoekers en beleidsmakers elkaar onderweg al vaak tegen, bestaan er verschillende soorten experts (ook binnen het wetenschappelijke domein) en is relevante kennis een resultaat van een proces waarin verschillende perspectieven bestaan vanuit verschillende expertises, die bovendien hun onderliggende waarden daarin meenemen. Kortom, een vruchtbare relatie tussen onderzoek(er) en beleid(smaker) vraagt een constante kritische blik van beide kanten, en een ontmanteling van de mythe van ware kennis als bron voor altijd-effectief beleid.
Met die informatie op zak gaan de 40 deelnemers aan de bijeenkomst het zelfonderzoek in. Bas geeft ons een schrijfoefening waarin we op zoek gaan naar het moment dat het schuurde tussen jou en een onderzoeker of, wanneer je zelf de onderzoeker was, tussen jou en een beleidsmaker. Voor wie het ook eens wil proberen:
Schrijvend zelfonderzoek
Neem een ervaring in gedachten waarin het tussen jou en een onderzoeker schuurde. Of: Neem een ervaring in gedachten waarin het tussen jou en een beleidsmedewerker schuurde (speel de film af in je hoofd).
- Geef het voorval een dramatisch lange titel (“De keer dat ik…”)
- Wat was het onderzoeksonderwerp?
- In welke fase in het proces van kennisontwikkeling speelde het voorval zich af?
- Wie waren erbij betrokken?
- Beschrijf het moment waarop je merkte dat er iets schuurde. Wie zei of deed wat? Wat dacht je? Wat voelde je? Wat deed je?
- Wat stond er voor jou op het spel?
- Wat stond er voor de ander op het spel?
- Welke onderliggende waarden botsten op dat moment? En welke woog voor jou toen het zwaarst?
- Lees je antwoorden op de vragen 1 t/m 8 nog eens door. Wat zegt deze ervaring je over jouw invulling van je vakmanschap?
In kleine groepjes bespreken we daarna onze onze ervaringen. In mijn groepje ontstaat een levendig gesprek over onze overeenkomende waarneming: in alle ervaringen hadden we kritiek op de vraagstelling en context van het onderzoek, en werd die kritiek niet in dank afgenomen. Wat de mensen in mijn groepje bindt is een gedeelde overtuiging dat je als vakmens kritisch dient te zijn over je eigen blinde vlekken en vooraf de tegenspraak moet uitvragen die je daarvan bewust kan maken. Maar eerlijk is eerlijk, al pratende worden we ons ook bewust van onze eigen blinde vlekken en valkuilen. Bijvoorbeeld dat het gemakkelijk is jezelf af te meten naar je eigen intenties, terwijl je de ander afmeet aan diens gedrag. Daarmee verleen je jezelf meer gratie dan de ander, en dat is niet natuurlijk niet eerlijk.
In de plenaire discussie achteraf bespreken we onze gevonden overeenkomsten en verschillen. Wat daarin opvalt zijn de overspannen wederzijdse verwachtingen die er kunnen bestaan. Onderzoekers denken soms dat hun onderzoek meer gaat doen in beleid dan realistisch is, en andersom overschatten beleidsmakers soms wat onderzoek kan doen voor hun te maken beleid. Dat zorgt voor wederzijdse frustraties. Net als de wens van beleidsmakers om heel nauwkeurig te zijn waar het om cijfers gaat, terwijl meer kennis vaak juist meer onzekerheid oplevert. Het gevaar bestaat dat wanneer je beleid baseert op een model, je juist die ingebouwde onzekerheid eruit ‘sloopt’ en daarmee uiteindelijk niet per se goed of effectief beleid oplevert.
Hetzelfde spanningsveld horen we terug in de verhalen van deelnemers die gaan over de onderliggende waarden. Bijvoorbeeld hoe belangrijk het mensbeeld is dat onder een vraagstelling of beleidsvoornemen ligt. Een ander mensbeeld levert een radicaal andere insteek op en dus totaal verschillende resultaten. De politieke mores in het mensbeeld kunnen dan flink conflicteren met het mensbeeld van een onderzoeker in diens opzet van het onderzoek. Simpel voorbeeld: fraudebeleid. Wat was er gebeurd bij de Belastingdienst wanneer het (onuitgesproken) onderliggende uitgangspunt was ‘de meeste mensen zijn te vertrouwen’ in plaats van ‘de meeste mensen proberen misbruik te maken van het systeem’?
Uiteindelijk zijn we het er allemaal over eens dat het vooral belangrijk is dat je niet uitgaat van je eigen aannames en bestaande mythes in onderzoek en beleid, maar dat je daarover met elkaar in gesprek gaat en blijft, óók achteraf, wanneer resultaten van een onderzoek gebruikt gaan worden. Als je dan met elkaar de onderliggende waarden, ingebouwde onzekerheden, verschillen in mensbeelden bespreekt kom je tot meer dan wanneer je een resultaat simpel als waarheid aanneemt.